Op een vierkant grondplan opgetrokken watertoren. De torenschacht bestond uit een gewapend betonskelet van twaalf buitenkolommen en vier binnen kolommen, onderling op vijf niveaus verbonden door vloeren en koppelbalken. Deze constructie was gedeeltelijk in het zicht gelaten en gedeeltelijk bekleed met decoratief stucwerk. De openingen tussen de constructie waren voorzien van gecementeerd baksteenmetselwerk, dat aan de exterieurzijde ten opzichte van de constructieve onderdelen iets terugspringt. Een uitzondering daarop vormde het onderste gedeelte van de torenschacht (tot niveau 7,50 m) waar de constructieve delen aan het exterieur niet herkenbaar was. De gevels van het onderste gedeelte waren voorzien van een plint waarboven het muurvlak voor het grootste gedeelte gesloten was. Het oostelijke gevelvlak werd onderbroken door de ingangspartij met dubbele toegangsdeur, dubbel bovenlicht en neo-klassieke omlijsting met fronton en jaartal “1915”. De overige gevelvlakken hadden in het midden een opliggend vlak met bovenin een dubbel venster. Aan weerszijden van de toegangsdeur en bij de vier hoeken was de onderbouw verfraaid met ornament van lichtgeel terracotta. De door ver buiten het muurvlak uitstekend lijstwerk van de benedenverdieping gescheiden bovenbouw van de torenschacht had aan elke zijde binnen de vier kolommen van het betonskelet drie terugliggende muurvlakken. Elk vlak was verticaal onderverdeeld in een liggend ondervlak waarin een ruitvormig sierreliëf van lichtgeel terracotta, en twee trapsgewijs verdiepte staande vlakken die beide voorzien waren van een vierruits venster. Bovenaan was de schacht op alle vier hoeken verfraaid door een uitkragend ornament van oranje terracotta.
Onder de uitkraging van het reservoirgedeelte (op niveau 23,80 m) bevond zich ter hoogte van de lekvloer een vlak met twee vensters, in het midden gescheiden door de aanzet van een vijfhoekige uitbouw met horizontale lijsten en vensters. Deze uitbouw liep over het uitkragende reservoirggedeelte door tot aan de daklijst en bevat, uitsluitend bij de gevel aan de ingangszijde, een wenteltrap. De uitbouw aan de deze zijde was in verband hiermee hoger opgetrokken onder een afzonderlijk achtzijdig tentdak. De reservoirommanteling bevatte aan de ene kant van elke uitbouw een terugliggend vlak waarin één venster, en aan de andere zijde (naast de zuidwest- of noordoosthoek) een groot uurwerk met eronder een klein balkon. Het met roodpaarse leien gedekte tentdak was voorzien van een overstek en werd bekroond door een windwijzer in de vorm van een tweemaster. Op elk dakvlak met uitzondering van het oostelijke (vanwege de verhoogde uitbouw) stond een betonnen dakkapel waarin een liggend venster.
Het interieur had een rondgaande trap aan de vier binnenste kolommen van de torenschacht verbond de parterre met de lekvloer. Op de torenschacht rustte een cilindervormig hoogreservoir met vlakke bodem, geconstrueerd van gewapend beton. Het reservoir had een diameter van 9,00 m en een inhoud van 550 kubieke meter.
Aan de toren hing een opmerkelijke klok, die in 1927 werd aangekocht voor 2.300 gulden.